Hanneke
van Veen

Even voorstellen...

Meer weten over sparen?

Op basis van dit weblog verscheen een boek:
Het kan alleen maar beter worden & andere opbeurende verhalen
Via deze website te bestellen, zonder verzendkosten.
KLIK HIER

DOSSIER

18 juni 2004

Kinderangsten (1)

Als klein meisje was ik voor van alles en nog wat bang. En bovendien durfde ik het aan niemand te vertellen. Zo was ik bijvoorbeeld erg angstig naar de wc te gaan. Die was in een halletje achter de keuken, grenzend aan een griezelig pakhuis, met kolenhok, gereedschappen en spinnen. Overdag was het nog te doen, maar 's avonds en 's nachts moest ik behoorlijk wat moed verzamelen er naar toe te gaan. Toiletbezoek werd daarom, zo lang als maar enigszins mogelijk was, uitgesteld. Tot het moment dat ik bijna knapte.

Vervolgens voorkwam ik dat enge mannen die zich mogelijk verstopt hadden in het pakhuis, me konden grijpen. Enge mannen deden volgens mij niets liever. Hier stopte mijn fantasie, want wat daarna kwam was blijkbaar te gruwelijk. En hoe ik daar een stokje voor stak? Eenvoudig door de keukendeur te openen, met één hand de knop van de wc-deur te pakken en die vervolgens open te trekken. Zo ontstond er een min of meer veilige doorgang. Dan razend snel van de keuken direct met een sprong de wc in, en weer snel met één arm eerst de keukendeur dichtgooien en daarna de wc-deur. Als het haakje op de deur zat kon ik even op adem komen.

Toch was het leed nog niet geleden. Door het wc-raampje konden harige armen naar binnen gestoken worden. Om met mijn hoofd buiten schot te blijven zat ik altijd, mezelf zo klein mogelijk makend, uiterst ongemakkelijk op de wc-bril. En dan had je tot slot

Ook bang voor de fotograaf

nog de pot zelf. Er spoelde van alles door een zwart gat naar beneden. Dat kwam uit in een riool en daarna in een kanaal. Als iets de ene kant op kon, dan kon het ook de andere kant op, redeneerde ik. Daarom zat ik nooit voluit op de bril, maar op het uiterste randje om te voorkomen dat er en beest o.i.d. uit de pot omhoog kwam dat het op mijn blote billen voorzien had.

Vanaf de dag dat ik op de overloop moest slapen, en geen echt kamertje meer had met veilige wanden, werd ik bang voor mannen onder mijn bed. Mannen die zich vanaf de zoldering naar beneden lieten vallen (boven op me) en… mannen die een pistool of geweer door het gaatje in de houten wand naast mijn bed staken. Daarom sprong ik altijd met een enorme zwaai direct vanaf de trap op mijn bed, sliep zonder kussen (dat moest rechtopstaand de kogels tegenhouden). En verstopte me helemaal onder de dekens, waar ik doodstil lag te luisteren of ik al iets hoorde. Dat ik door gebrek aan zuurstof niet gestikt ben mag een wonder heten.

Sommige mensen verlangen terug naar hun jeugd. Ik niet. Al moet ik toegeven dat mijn leven erg spannend was, terwijl er in feite niets gebeurde.

2 juli 2004

Kinderangsten (2)
Leuk spelletje

Het was feest en de huiskamer zat vol met visite. Na het kopje koffie of thee met een gebakje (de roomhoorn is voor opa), en een tweede rondje (nu met een koekje) kwam er altijd nog een glaasje fris of zelfgemaakte vruchtenbowl. Mijn ouders waren van 'de blauwe knoop' dus alcoholische dranken taboe. Zo te horen kon dat de pret niet drukken. Ook zónder lukte het prima de stemming erin te krijgen. Van het geschreeuw en gelach werd ik wakker en kwam in mijn nachtjaponnetje geschrokken de trap af. Wat ik toen zag was werkelijk angstaanjagend.

Voor een klein kind van een jaar of vier, vijf leek het alsof er iets verschrikkelijks aan de hand was. Ruzie of iets nog veel ergers. Want wat zag ik? Twee mannen tegenover elkaar aan een klein tafeltje met daarop twee borden, op elk bord een dikke plak koek. Een van de mannen zat, weliswaar met mes en vork, maar toch erg schrokkerig te eten. Gekleed in een soort pandjesjas, op z'n hoofd een zwarte hoed en aan de handen handschoenen. De ander gooide met een verbeten trek op het gezicht steeds maar met een dobbelsteen.
Opeens begon de dobbelsteenman de ander zijn kleding af te pakken. De hoed werd afgetrokken, de handschoenen weggegrist en de jas van het lijf gerukt. Zodra hij iets te pakken had trok hij het gehaast aan onder luid gejoel van het gezelschap. Dan waren de rollen omgedraaid en was hij het die van zijn koek at terwijl de ander de dobbelsteen gooide.

Tot dan toe had ik half verscholen tussen de joelende omstanders naar dit alles staan kijken. Ik begreep er helemaal niets van. Wat zagen die mannen er griezelig uit, ik herkende ze ook niet met hun rode verhitte hoofden en haren in de war. Wat was er in hemelsnaam aan de hand? Hadden die mannen misschien honger en ruzie om die koek? Of waren ze helemaal gek geworden? Ik hield het niet meer uit en begon keihard te huilen. Dat had tot gevolg dat iedereen me opeens aankeek en het gelach eerder aanzwol dan afnam.
Mijn moeder probeerde me te troosten. Het was maar een spelletje. Het was niet eng, maar juist leuk. Als iemand met de dobbelsteen zes had gegooid mocht hij verder eten, maar niet eerder dan nadat hij alles wat bij het spel hoorde had aangetrokken. Wie het eerst de koek op had, won. Ik begreep er nog steeds niets van en werd maar langzaam kalm. Nog jarenlang bleef dat onbegrijpelijke beeld me bij: mannen die elkaar die idiote kleren van het lijf rukten en de gillende mensen er omheen.
(wordt vervolgd)

13 augustus 2004

Vreemde dromen

Mijn moeder droomde soms nare dingen en als ze daar iets over wilde vertellen reageerde mijn vader altijd afkeurend. 'Hou toch op, dat geloof je toch niet. Het is allemaal onzin.' Om die reden wachtte ze tot hij de kamer uit was. Dan nam ze ons in vertrouwen. Een droom, waar ze behoorlijk over inzat, is me altijd bijgebleven.

Die ging over mijn grootvader van vaders kant, die we Pake noemden.
Pake was een 'rooie' dominee die begin twintigste eeuw nog geijverd heeft voor de staatspensionering. Ook is hij betrokken geweest bij  Walden, de commune van Frederik van Eeden. Pake was politiek actief, maar ook een sociaal voelend mens. Een voorbeeld daarvan is dat hij in de grote tuin bij z'n pastorie in een klein Fries dorpje rode bessen kweekte om sap van te maken voor zieke mensen. Later vierde hij zijn verjaardagen door een heel bejaardenhuis op gebak te trakteren:  'Want die oudjes hebben het niet breed.'

Voor andere mensen was hij aardig, maar voor zijn eigen kinderen soms hard. Mijn moeder was altijd een beetje bang voor hem, al bewonderde ze wat hij uitdroeg en in de praktijk bracht. Haar droom ging als volgt. Zij kwam bij haar schoonvader op bezoek. Hij woonde in het Zuid Hollandse Rijswijk aan de Vliet in een mooi huis met kleine tuin. Mijn moeder kreeg van Pake, die in de tuin stond, een schop in haar handen geduwd en Pake zei: 'Zo, ben je daar? Ga nu je eigen graf maar graven.'
Mijn moeder was beroerd wakker geworden en durfde de droom niet aan haar man te vertellen. Ze begreep absoluut niet waar het op sloeg en wij konden haar ook niet helpen, haar alleen aanhoren en zeggen dat we het vervelend voor haar vonden.

Als klein meisje had ik ook wel eens angstdromen. Achterna gezeten worden, hard wegrennen, in gaten vallen, nog net een deur dicht kunnen gooien voor de neus van de achtervolger, weer wegrennen, enzovoort. Dat komt zelden meer voor. Tegenwoordig droom ik wel af en toe over iets anders, dat je wat mij betreft eveneens in de rubriek nachtmerries kunt opnemen. Het heeft steevast te maken met een bepaald kledingstuk (een trui, een blouse of een jas) dat ik aanheb. Dat kledingstuk zit veel te strak, het knelt, ik heb het behoorlijk benauwd en ik probeer het uit te trekken. Dat lukt niet. Integendeel zelfs. Hoe harder ik probeer me te bevrijden, hoe meer ik klem kom te zitten. Mijn armen raken in de knoop. Mijn hoofd kan niet door de halsopening en ik ben bang te stikken. In een uiterste krachtsinspanning probeer ik me dan los te rukken en zwetend en hijgend word ik wakker.
Piekeren over het waarom van deze dromen is echter niet nodig. De oorzaak is duidelijk: mijn partner is te veel naar mijn kant opgerukt en heeft ook nog liefdevol een zware arm over me heen gelegd. Of alle dekens zijn bij diverse omdraaiacties opeens allemaal op mij terecht gekomen.

Ik heb ook leuke dromen. Een ervan had ik in de periode dat Rob en ik tijdelijk niet samen woonden. Daar moest ik behoorlijk aan wennen, en soms was ik bang zo alleen in huis. Deed dan de deur van de slaapkamer op slot, al vond ik dat nogal kinderachtig.
Op een nacht droomde ik dat ik in mijn eentje een hoge berg over moest klimmen. Het vroor hard en het sneeuwde. Op mijn rug had ik een grote rugzak met extra kleding en potten vet om me mee in te smeren tegen de kou. Ik vertrok en zag opeens dat naast me in de sneeuw mijn drie krielkippetjes (een witte, een bruine en een zwarte) gezellig met me meewandelden. Dat gaf me een heel blij gevoel en ik had opeens alle vertrouwen in mijn expeditie. De symboliek is duidelijk en die periode ben ik inderdaad goed doorgekomen, al was het soms bitter koud.

3 december 2004

Kleren maken de man

Mijn vader was bloemist- hovenier. Als hij in de tuinen werkte droeg hij versleten manchester kleding, een alpinopet op het hoofd en aan zijn voeten enorme klompen. Van jongs af aan schaamde ik me nogal voor zijn uiterlijk.

Zelfs op zondagen, met een net pak aan, wist hij het voor elkaar te krijgen dat alles schots en scheef zat, alsof hij de hele nacht aan het pierewaaien was geweest. Zijn stropdas gedraaid, een punt van zijn overhemd uit zijn broek, zijn haar in de war en soms stond zelfs zijn gulp nog open.
Als zijn gezinsleden daar iets van durfden zeggen probeerde hij zich er met een kwinkslag vanaf te maken. Jullie ook altijd. Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen? Het gaat niet om het uiterlijk, maar om het innerlijk van een mens! En mopperend trok hij dan hier en daar iets recht.

Op een dag kwam hij thuis met een nieuwe jas. Mijn moeder had lang op deze aanschaf aangedrongen, maar winkelen was voor mijn vader een regelrechte bezoeking, die hij zo lang mogelijk wist uit te stellen. Hij moest er in zn eentje op uit want mijn moeder was thuis nodig om klanten te helpen. Eindelijk was hij gezwicht en hij kwam thuis om ons zijn nieuwe kledingstuk te laten zien. En, hoe staat ie? vroeg hij en draaide voor ons een rondje. Ik was een jaar of zes, zeven en met een ernstig gezicht moet ik hem een aantal keren van top tot teen opgenomen hebben. Daarna zei ik: Die jas is wel mooi, maar het gezicht past er niet bij.